Het heeft iets van een Tom & Jerry cartoon –
waarbij ik in het midden laat wie Tom en wie Jerry is – de manier waarop
journalisten en PR-verantwoordelijken mekaar geregeld over en weer verwijten
toesturen, maar uiteindelijk mekaar toch niet kunnen missen.
In
De Journalist nummer 137 was het weer zover. In het artikel ‘Snel nieuws, slow
journalism’ maakt Pol Deltour tot tweemaal toe een nogal denigrerende opmerking
over PR-bureau’s en persattachés: “…. Dat is met name het geval wanneer nog
maar eens een communicatiebureau of PR-officer er in slaagt een persbericht min
of meer lineair in het nieuws te krijgen … / … Ook al heeft informatie een
reukje – ze komt bijvoorbeeld van een pr-bureau - ….).
In
een reactie op onze vraag waarom hij zo venijnig uithaalde naar
PR-professionals, haalt Deltour als verklaring aan dat “journalisten zich
tegenwoordig wat overruled voelen door PR-professionals, een gevolg van zowel
eigen verzwakking als professionalisering van de PR-wereld.”
In
een onderzoek van het PR-bureau ‘Quadrant Communications’ van 2009 blijkt
nochtans dat Belgische journalisten vrij positief staan tegenover de diensten
van PR-verantwoordelijken en PR-bedrijven. Ruim 54% van de respondenten (217
Belgische beroepsjournalisten) noemden ze “nuttig”, terwijl slechts 7% zich kon
vinden in omschrijvingen als “overbodig” of “ergerlijk”. Aldus het
perscommuniqué, komende van een PR-bureau weliswaar ….
Uit
dat onderzoek bleek ook dat voor journalisten de inspanningen van PR-mensen een
bruikbare bron van nieuws vormen, inspiratie opleveren voor artikels of
reportages, het aanvragen van test- of recensieproducten vergemakkelijken en de
communicatie met bedrijven of overheidsinstellingen vlotter laten verlopen.
Macht en tegenmacht
Is
het een verdienste van de sluwe PR-officer dat zijn persbericht “min of meer
lineair” in het nieuws geraakt? Of ligt het aan de sloomheid van de journalist
dat hij een ingezonden tekst quasi letterlijk overneemt? En valt een en ander
überhaupt te betreuren?
Journalisten
mogen niet vergeten dat ze vandaag nog steeds over een bijzonder grote macht
beschikken. Hun verantwoordelijkheid is verpletterend en situeert zich op twee
niveaus: selecteren en redigeren.
Eerst
en vooral zijn en blijven ze de onverbiddelijke gatekeepers tot de beperkte
mediaruimte. Zij bepalen autonoom binnen hun redactie wat wel en niet voor
publicatie in aanmerking komt, en op welke manier dat gebeurt. Ze creëren
daardoor ook mee het beeld dat het publiek van de samenleving krijgt.
Bovendien
zijn hun ‘fouten’ nauwelijks recht te zetten. Wat gepubliceerd is, is
gepubliceerd, alle rechtzettingen en rechten van antwoord ten spijt. De
‘onderwerpen’ - of ‘lijdende voorwerpen’ zo u wil - van de media, zijn de
speelbal van het goeddunken van de journalist, die daar quasi onmogelijk over
ter verantwoording kan worden geroepen.
Niet
voor niets vertonen heel wat bedrijfsleiders, politici, magistraten,
geneesheren en vele andere groepen in de samenleving een diep wantrouwen
wanneer journalisten met hen contact proberen te zoeken. Zou het kunnen dat
journalisten hun rol van maatschappelijke waakhond de afgelopen jaren wat al te
ijverig of te onevenwichtig hebben gespeeld? Een dergelijk wantrouwen valt in
elk geval te betreuren, want uiteindelijk is iedereen gebaat bij een open
communicatie.
Beide
elementen zijn ongetwijfeld belangrijke redenen waarom het aantal persattachés
over de laatste jaren zo’n hoge vlucht genomen heeft. Diegenen in de
maatschappij die media-aandacht nodig hebben om hun opdracht te verwezenlijken
– en dat kunnen zowel bedrijven als overheidsdiensten, middenveldorganisaties,
verenigingen allerhande … zijn, moeten zich plooien naar de wetten van de
media.
En
daarom zijn er professionals nodig die die wetten doorgronden en de dialoog
kunnen aangaan met de redacties om tegengewicht te bieden aan hun ongebreidelde
macht.
Knecht van twee meesters
De
PR-officer komt daardoor dikwijls in een behoorlijk dubbelzinnige positie
terecht, als knecht van twee meesters. Enerzijds moet hij voor zijn
opdrachtgever trachten een plaats te veroveren in de krappe mediamarkt,
anderzijds moet hij rekening houden met de vereisten van de journalistiek. Het
vraagt heel wat behendigheid om beide verwachtingen met elkaar te verzoenen.
Een
en ander maakt de PR-officer ook tot een dienstverlener voor de journalist. Hij
stuurt zijn opdrachtgever in de keuze van mediagenieke boodschappen en verwerkt
ze in het beste geval tot materiaal dat voor een journalist zo gemakkelijk
mogelijk te hanteren is.
Daarmee
helpt hij de onder zware tijdsdruk staande journalist efficiënter nieuws te
vergaren en te verwerken. Dat redacties met hun beperkte bezetting er vandaag
toch nog altijd blijven in slagen interessante verhalen te publiceren, heeft er
ook mee te maken dat al die PR-mensen onverdroten onderwerpen en invalshoeken
blijven aanbrengen.
‘Overrulen’
PR-officers de redacties? Laat ons wel wezen, de verantwoordelijkheid voor het
inkrimpen van de redacties of de redactionele keuzes die gemaakt worden, ligt
niet bij de PR-sector. Als koningin Fabiola ten onrechte wordt doodverklaard,
of luchtvaartmaatschappij United Airlines voorbarig failliet verklaard, zegt
dat vooral iets over de kwaliteit van de journalistiek dan wel over het vernuft
van diegene die de journalist probeert te misleiden.
Het
is alleszins niet de PR-sector die aandringt op het inkrimpen van redacties of
het beperken van redactionele ruimte. Integendeel.
Informatieaanbieders,
PR-mensen en journalisten vormen een samenhangend en naar mijn mening
behoorlijk goed functionerend geheel, wanneer elke partij het belang van de
andere wil begrijpen en respecteren. Om dat spel goed te laten verlopen, hebben
we zowel nood aan sterke journalisten als aan slimme PR-professionals.
(Verschenen
in De Journalist 138, 20 augustus 2010)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten