In de onderbouwing van zijn stelling “subsidies zijn
democratischer dan donaties” (De Standaard, 12 december 011) verwart
economieprofessor Bart Van Looy wat ons betreft economische begrippen als
‘rendabel’ en ‘meer opbrengsten’ met het bij uitstek politieke begrip
‘democratisch’. Wat meer opbrengt is daarom nog niet democratischer en vice
versa. Het feit dat de professor de
bevindingen van zijn studie bekend maakt in het kader van een studiedag
van de koepelvereniging van de podiumkunsten, laat uitschijnen dat die kadert
in een lobby-actie om besparingen in de cultuursector te beperken en/of de
subsidies voor podiumkunsten te verhogen.
Dat is een legitiem doel, maar laat ons de discussies zuiver
houden.
Het kan best zijn dat er op macro schaal weinig verschillen
bestaan tussen het subsidiemodel enerzijds en het meer liberale model anderzijds.
Maar op microniveau vind je in beide modellen wel cultuurorganisaties die het
beter of minder goed doen op het vlak van inkomstenverwerving. Dat zegt vaak
meer over de professionaliteit van de betrokken organisatie, dan dat het iets
zegt over het financieringsmodel waarbinnen de organisatie opereert.
Want laat ons eerlijk zijn: er bestaan inderdaad organisaties die
lui aan het subsidie-infuus hangen en hun maatschappelijke meerwaarde te weinig
zelfkritisch bekijken. Maar net zo goed heb je dat met organisaties die aan het
sponsoringinfuus hangen of giften-verslaafd zijn...
Ongeacht de vorm van financiering maakt te veel zekerheid rond
financiering organisaties weleens minder alert bij gebrek aan ‘burning
platform’, de dringende noodzaak om het eigen functioneren in vraag te stellen.
Maar dat fenomeen doet zich voor in beide financieringmodellen.
De bewering dat in Angelsaksische fondsenwerving enkel een klein
elitegroepje van gefortuneerden geeft en daardoor minder democratisch zou zijn
dan ons systeem van adviesraden allerhande, is bovendien wel heel erg kort door
de bocht geredeneerd.
Ten eerste, Angelsaksische fondsenwerving steunt op een mix van twee
methodieken: "much from few" and "little from many". Ook
mensen zoals u en wij worden dus aangesproken en overtuigd dat een bepaald
cultureel project de moeite waard is om er onze (soms relatief kleine) gift aan
te geven.
Ten tweede, over hoe democratisch en transparant de beslissingen
in onze adviesraden gebeurt - kan wellicht een aardig boompje opgezet worden. De realiteit is in elk geval dat ook hun
budgetten beperkt zijn en ook zij dus harde keuzes moeten maken. Lobbying,
ons-kent-ons en persoonlijke banden tussen decisionmakers spelen daarbij een
rol, zij het op het niveau van de beslissing van de adviesraad, of bij het samenstellen
van de adviesraad of bij de uitwerking van
subsidiereglementen in kabinetten of parlementen. Democratie zal
altijd wel een beetje relatief blijven …
Wat het Angelsaksische fondsenwervingmodel democratisch waardevol
maakt, is dat de beslissing wie geld krijgt gedecentraliseerd is: elke mecenas
(klein of groot) maakt zijn eigen beslissing. Er is niet één centrale raad van
mecenassen die beslist hoe het geld wordt ingezet. Ieder werkt individueel, en
elk maakt keuzes op basis van eigen passies. Hierdoor maakt elke organisatie
kans middelen te krijgen.
De werking van adviesraden daarentegen, is zeer gecentraliseerd:
alle geven wordt door een en dezelfde besluitvormingprocedure geperst: wie daar
niet in past valt uit de boot.
En laat pluralisme in financiering juist in de culturele sector zo
belangrijk zijn, omdat de meningen over wat waardevolle kunst/cultuur is zo verschillend
zijn. Wat de ene mooi of waardevol vindt, vindt de andere absoluut niet te
doen. Decentralisatie van de toewijzing van financiering (elke schenker maakt
zijn keuze, elke organisatie kan bij een reeks schenkers proberen) is daar een
goed antwoord op.
Kortom, beide financieringmodellen hebben hun voor- en nadelen.
Wat een model democratisch maakt, is het pluralisme in financieringmechanismen:
zowel overheidssubsidies als private giften. Het is precies die mix aan
financiering die in de continentale West-Europese financiering vaak ontbreekt,
waardoor organisaties afhankelijker worden. Maar dit is en blijft een
fundamenteel ideologisch debat over de rolverdeling tussen staat en civil
society.
Ilja De Coster & Koen Van den Broeck